Een gesprek met Berend van Meer

Wat als het je eigen geld was?

Berend van Meer wilde arts worden maar vond de klinische kant – “al die symptomen en patiënten” – maar niets. Dus ging hij elektrotechniek studeren, want hij vond het wel leuk om computers uit elkaar te halen. Toen volgde hij college bij Ronald Dekker, onderzoeker bij Philips Research en deeltijdhoogleraar in Delft. Het ging over ‘living chips’ en was een openbaring. Sindsdien staat zijn carrière in het teken van de combinatie van techniek en biologie en organen-op-chips, als promovendus, als (post-doc) onderzoeker, als business developer voor kennisvalorisatie, als medevormgever van landelijke infrastructuur en – sinds kort – als ondernemer.

Niet lang wikken maar snel falen

Na zijn afstuderen begon Berend in Leiden als enig ingenieur tussen de biologen in het lab van Christine Mummery, die wel wat zag in die kruisbestuiving. “Ik was alleen maar aan het meten”, herinnert hij zich lachend – en dat was het vak waaraan hij op de TU de grootste hekel had. Maar hij leerde er ook veel over experimenten en maakte zelf veel steviger analyses. Hij rolde er het orgaan-op-chipveld in – via het instituut voor human organ and Disease Model Technologies (hDMT) – en werd vervolgens gevraagd om in Twente een orgaan-op-chipcentrum te helpen opzetten en van daaruit kennis en technologie te valoriseren. Daarnaast nam hij binnen NXTGEN HIGHTECH, met steun uit het Nationaal Groeifonds, het voortouw bij neerzetten van biomedische productietechnologie.

“Het groeifonds is fantastisch,” weet Van Meer. Het buitenland is echt jaloers. Zelfs uit Zwitserland – toch geen verkeerde omgeving voor hightech en biomedische innovatie – hoort hij ‘dat krijgen wij nooit van ónze overheid’. De overheid durft met dit fonds te investeren in technologieën die mogelijk de toekomst kunnen veranderen, maar waarbij succes onzeker is. Vergelijk het met high-tech startups: het merendeel daarvan haalt het niet om een winstgevend bedrijf te worden. Dat de overheid zo in echte innovatie durft te investeren is uniek en een waanzinnig grote kans. Het is wel zonde dat de uitwerking van het voorstel op sommige punten complex en tijdrovend is.

Loopbaan:
Berend van Meer studeerde Elektrotechniek in Delft en promoveerde in 2020 cum laude aan het Leids Universitair Medisch Centrum op het meten en kwantificeren van het effect van medicijnen en ziektes op hartspiercellen gekweekt uit menselijke hartspiercellen. Hij is gedreven door de combinatie van techniek en biologie, specifiek voor het ontwikkelen en tot toepassing brengen van organen-op-chipsystemen. In 2019 was Berend medeoprichter van het Organ-on-Chip Center Twente en tot februari 2022 ‘business lead’ en verantwoordelijk voor kennisvalorisatie. Van 2021 tot 2022 was hij bestuurslid van het Institute for human organ and Disease Model Technologies (hDMT).

 

'Proberen en snel falen is helemaal niet zo duur. Lang praten over een dik voorstel, dat is duur'

Natuurlijk: het gaat om publiek geld. Dat moet je zorgvuldig besteden en risico’s inperken. Maar stel dat het je eigen geld was… zou je het dan op die manier uitgeven? Een ondernemer of durfinvesteerder kijkt er heel anders naar. Je stopt geld in een goed idee van een goed team en gaat met hen aan de slag: proberen, snel falen en bijsturen. Dat is een veel betere manier om risico te beperken dan te proberen het vooraf uit te sluiten door veel overhead, lange procedures, een dik werkplan en een heel evaluatiecircus met KPI’s die vaak niet zoveel zeggen. Het proberen in te perken van alle risico’s is ironisch genoeg een risico op zich.

“Je weet bijna al bij het abstract of een voorstel potentie heeft,” zegt Berend. Dan kun je de tijd en energie van alle betrokkenen beter steken in het scherp maken van de uitvoering en snel bijsturen. “Proberen en snel falen is helemaal niet zo duur. Lang praten over een dik voorstel, dat is duur.” De praktijk is natuurlijk wel lastig: de vraag is wie dat risico met publiek geld gaat of mag nemen.

 

 

 

 

 

 

Nevenactiviteiten en prestaties:
Van Meer was in 2010 één van de oprichters van de Lisa Waller Hayes Stichting die zich inzet voor de strijd tegen alvleesvlierkanker (tegenwoordig onder de naam Living With Hope) en in 2014 van Technological Innovation in Medicine (TIM Solutions), een samenwerking tussen jonge artsen en ingenieurs die onder andere de spin-out OSAsense voortbracht. Hij ontving de Hugo van Poelgeestprijs voor onderzoek naar alternatieven voor dierproeven en een EIT Health PhD Transition Fellowship om zijn promotieonderzoek naar toepassing te brengen. Vanaf februari 2022 is Berend medeoprichter en Chief Technology Office van Demcon biovitronix, dat organen-op-chip- en microfysiologische systemen naar de markt en tot toepassing wil brengen.

 

'Een bedrijf moet juist één ding heel goed kunnen om er een product of dienst van te maken en daarmee concurrerend te zijn.'

Valoriseren is voortbouwen

Een wetenschapper is geïnteresseerd of en hoe iets werkt, een bedrijf als het werkt. “Dat samen is technology transfer”, weet Van Meer. Hun benadering is echter heel verschillend. Voor een wetenschapper is het niet interessant een proef acht keer te doen. Die wetenschapper wil vooral een sexy artikel schrijven waarin zoveel mogelijk nieuwe kennis zit. Een bedrijf moet juist één ding heel goed kunnen om er een product of dienst van te maken en daarmee concurrerend te zijn. Voor de industrie is het daarom belangrijk te kunnen voortbouwen op eerdere resultaten – waar de wetenschap zich meer richt op het steeds zoeken naar nieuwe invalshoeken. Daardoor dreigen soms de eerdere resultaten niet verder te worden ontwikkeld en verdwijnt de (praktische) kennis bij het vertrek van een onderzoeker als het project is afgelopen. Helaas helpt de huidige funding systematiek daar niet bij. Nieuwe grants sluiten doorgaans niet goed aan op de vorige en een elke student begint weer bij het begin.

Om de twee werelden beter op elkaar te laten aansluiten, zouden grants voor onderzoek misschien minder focus moeten hebben op valorisatie en meer op kennisopbouw. Dat klinkt paradoxaal, maar of er een markt voor is, is wetenschappelijk niet relevant. De echte vraag is: kan nu morgen iemand je experiment herhalen, kan iemand ermee verder, kunnen we voortborduren op elkaars kennis? Je zou naast traditionele citaties moeten kijken hoe vaak een stukje kennis ‘gebruikt’ is: als puzzelstukje of bouwsteen in een volgend onderzoek, volgend project of volgende toepassing.

Maar waar universiteiten graag samenwerken en hun bevindingen publiceren, zijn bedrijven zijn vaak weer minder open, waardoor ze niet kunnen voortbouwen op elkaars technologie. Berend ziet de halfgeleiderindustrie als voorbeeld hoe het wel kan. Daar wordt innovatie gedreven door open technologie en standaardisatie. “Dat moeten we in biomedisch ook hebben.”

Een bedrijf, geen exit

Zijn eigen organen-op-chipveld biedt een goede illustratie. Met organen-op-chips kun je ziektes modelleren en testen hoe menselijk weefsel reageert op medicijnen, voedingsmiddelen of cosmetica. Technisch kan al veel, het gaat nu vooral om adoptie. Het liefst zou je als bedrijf samen met een klant nieuwe toepassingen ontwikkelen, maar een klant betaalt voor een werkend product en niet voor een onzekere uitkomst of voor prototype chips om mee te testen. En iedere toepassing is anders, al gebruik je regelmatig dezelfde – of vergelijkbare – componenten. Om een nieuwe toepassing te ontwikkelen moet je veel proberen en veel componenten verbruiken tot de combinatie klopt. Dat kost heel veel geld en dan “heb je niet een TV die je massaal kunt produceren maar maatwerk voor één keer en drie maanden onderzoek.” Berend werkt sinds kort als mede-oprichter en chief technology officer van Demcon biovitronix aan technologie om de adoptie van organen-op-chips makkelijker te maken en in de toekomst dat maatwerk schaalbaar en betaalbaar te maken.

Het mechatronisch ontwerp- en ingenieursbureau Demcon kende Van Meer al langer. “Bij veel hightech uitdagingen die we in NXTGEN tegenkwamen, zeker als het ging om systeemintegratie, werd telkens Demcon voorgesteld om het op te lossen.” Nu bieden zij hem de kans zelf te ondernemen. Voor Berend is het belangrijk dat hij nu samenwerkt met een ondernemend bedrijf dat nauw samenwerkt met universiteiten, bezig is met die tech-transfer en eigen geld herinvesteert. Er moet wel geld verdiend worden, maar er wordt gedacht en gewerkt vanuit de inhoud en met de ambitie om een duurzaam, zelfstandig bedrijf op te bouwen. Dat is anders bij sommige investeringsmaatschappijen die de inhoud minder belangrijk lijken te vinden dan de exit.

Het risico, legt Berend uit, is dat een VC (Venture Capitalist) om een goede exit te realiseren een technologiestartup vaak toch richting medicijnontwikkeling drijft, waar het mogelijke rendement hoger is. Ontwikkelde modellen worden dan bijvoorbeeld in-house gebruikt voor medicijnontwikkeling en komen bijgevolg niet breed beschikbaar als product of platform waarop andere partijen kunnen voortbouwen – en dat remt de algehele innovatie in het veld.

'Een klant betaalt voor een werkend product, niet voor een onzekere uitkomst.'

Dat wil Van Meer niet – en mede daarom is hij zo blij met Demcon.

“Ik had een gesprek met Dennis Schipper” (medeoprichter/eigenaar van Demcon) vertelt hij. Die vroeg Berend ‘wat is de exit; wanneer kunnen we verkopen?’. Dat kan altijd, antwoorde Berend, maar is geen doel op zich en geen onderdeel van de strategie. Schipper knikte goedkeurend. Zij hadden dezelfde ambitie: een bedrijf bouwen, niet iets starten voor een snelle verkoop. Dus voelt hij nu de druk om “drie slides te maken waarin ik een klant kan laten zien dat wat ik doe zin heeft”. Was hij gesteund door een VC, zou hij nu waarschijnlijk slides maken voor hun volgende financieringsronde. “Die kan ik denk ik wel maken”, zegt hij. “Ik weet wat daarin moet. Die voor mijn klant nog niet – dat moet ik nog bewijzen”. Een veelzeggend verschil. De eerste geven je een investering en vertrouwen, de tweede omzet en – hopelijk – impact.

Drie vragen voor verdere overdenking en discussie:

  • Zouden wij publieke middelen effectiever en efficiënter kunnen inzetten als wij dat zouden benaderen alsof wij ons eigen geld investeren?
  • Is het een idee wetenschappers naast een citatiescore ook te beoordelen (en waarderen) op een ‘gebruiks-’ of ‘voortbouwscore’?
  • Kunnen/moeten we innovators stimuleren het bouwen van een duurzaam bedrijf te verkiezen boven een exit?